Betrokkenheid stimuleren
Wanneer men in de concrete klaspraktijk nagaat of er een uitdagende
leeromgeving gecreëerd wordt, komt men telkens tot 5 bepalende factoren. Ze leveren ook aanknopingspunten over hoe je
kan gaan bijsturen.
Factor 1: Sfeer en relatie
Een meetpunt om de sfeer te bepalen is het welbevinden van elke leerling. In een
positief klas- en schoolklimaat voelen leerlingen zich veilig bij elkaar, de
leerkracht, op school, ... . Er is een collectief welbevinden in de groep
waarbij er een ontspannen, gezellige werksfeer heerst. Er is concentratie, maar
ook humor in de groep. Werken aan een positieve sfeer betekent dus het
welbevinden bevorderen van individuele leerlingen en van de hele groep.
In de relatie met de klasgenootjes speelt vooral de behoefte aan affectie, warmte en geborgenheid en de behoefte iemand te zijn in de ogen van anderen een rol. Als leerkracht is dit vaak gemakkelijk te observeren of aan de hand van gesprekken te achterhalen. Relaties zijn te bevorderen door hierover te praten en positief initiatief te nemen.
In de relatie met de klasgenootjes speelt vooral de behoefte aan affectie, warmte en geborgenheid en de behoefte iemand te zijn in de ogen van anderen een rol. Als leerkracht is dit vaak gemakkelijk te observeren of aan de hand van gesprekken te achterhalen. Relaties zijn te bevorderen door hierover te praten en positief initiatief te nemen.
Een goede relatie tussen de leerling en de leerkracht is ook heel belangrijk. Deze relatie bouw je op met de leerling door de leerling ernstig te nemen.
De leerling wordt gezien als een persoon met een eigen mening, ervaringen, verwachtingen, plannen,... . Als leerkracht ben je een vertrouwenspersoon.
Opgelet voor jonge leerlingen die soms kunnen verzeilen in een fan-idoolrelatie, waarbij de leerling wil worden zoals de fantastisch, altijd leuke leerkracht die alles kan. Echtheid is de kern van de relatie en die blijft hier oppervlakkig omdat zwakheden verborgen blijven.
Een andere valkuil is de self-fulfilling prophecy, waarbij de leerkracht de leerlingen een etiket geeft. Dit etiket gaat bijna uitsluitend over de buitenkant. De blik wordt verengd tot één aspect van de leerling. Leerlingen kunnen, ook al klopt de indruk die de leerkracht heeft niet, die kenmerken toch geleidelijk ontwikkelen.
De leerling wordt gezien als een persoon met een eigen mening, ervaringen, verwachtingen, plannen,... . Als leerkracht ben je een vertrouwenspersoon.
Opgelet voor jonge leerlingen die soms kunnen verzeilen in een fan-idoolrelatie, waarbij de leerling wil worden zoals de fantastisch, altijd leuke leerkracht die alles kan. Echtheid is de kern van de relatie en die blijft hier oppervlakkig omdat zwakheden verborgen blijven.
Een andere valkuil is de self-fulfilling prophecy, waarbij de leerkracht de leerlingen een etiket geeft. Dit etiket gaat bijna uitsluitend over de buitenkant. De blik wordt verengd tot één aspect van de leerling. Leerlingen kunnen, ook al klopt de indruk die de leerkracht heeft niet, die kenmerken toch geleidelijk ontwikkelen.
Factor 2: Aanpassingen aan de mogelijkheden van de leerling
Leerlingen kunnen verschillen op vlak van competentieniveau. De ‘gemiddelde
leerling’ bestaat niet en dus is het niet zinvol om er aan les te geven. Ook op
vlak van tempo zijn er veel
verschillen. Sommige leerlingen zijn sneller van aanpak dan anderen. De
slaagkans op betrokkenheid vergroot als je aansluit bij het tempo van
leerlingen. Dit betekent dat niet alle leerlingen evenveel oefeningen moeten
maken. Niet alle leerlingen hebben dezelfde behoefte aan instructie. Dit kan variëren van een korte tot een zeer
gedetailleerde uitleg.
Aanpassingen kunnen gemaakt worden naar:
Aanpassingen kunnen gemaakt worden naar:
- Aanpassingen naar tempo en niveau: Betrokkenheid krijgt meer kansen als leerlingen kunnen bezig zijn met de dingen waar ze aan toe zijn in hun ontwikkeling.
- Werken met heterogene klasgroepen: Als leerlingen in niveaugroepen worden gegroepeerd, krijgen de zwakke leerlingen alleen maar een stempel en vergroot het verschil tussen de groepen telkens meer. Alle leerlingen hebben voordeel bij heterogene groepen, dus vermijd vaste niveaugroepen.
- Aanpassingen naar instructie en begeleiding: Nadat de leerlingen zelfstandig aan het werk worden gezet, is het mogelijk voor de leerkracht om een aantal leerlingen extra instructie te geven. Er is ook ruimte voor de leerkracht om een aantal leerlingen extra te begeleiden of te observeren. Leerlingen uit elke groep kunnen ook ingeschakeld worden om mee instructie te geven. Op deze manier wordt de leerstof op een andere manier uitgelegd, wat voor sommigen duidelijker kan zijn.
- Differentiatie en zelfstandig werken: Leerlingen zelfstandig aan het werk zetten, creëert ruimte voor bijkomende instructie aan sterke én zwakke leerlingen.
Factor 3: Werkelijkheidsnabij
Activiteiten die ontstaan vanuit de exploratiedrang om de wereld te begrijpen en er mee om te gaan,
vormen het vertrekpunt. Thema’s, inhouden en onderwerpen moeten letterlijk uit de leefwereld van leerlingen komen
als de school geen eiland wil zijn.
De werkelijkheid in de klas brengen kan ook door activiteiten te kiezen die leerlingen als zinvol en écht ervaren. Het is de bedoeling dat de leerkracht via zinvolle, uitdagende activiteiten de leerlingen op een boeiende manier in contact laat brengen met verschijnselen, gebeurtenissen, mensen, ... die zij ‘de moeite waard’ vinden.
De werkelijkheid in de klas brengen kan ook door activiteiten te kiezen die leerlingen als zinvol en écht ervaren. Het is de bedoeling dat de leerkracht via zinvolle, uitdagende activiteiten de leerlingen op een boeiende manier in contact laat brengen met verschijnselen, gebeurtenissen, mensen, ... die zij ‘de moeite waard’ vinden.
Factor 4: Activiteit
In een klasdag zitten heel wat dode momenten. Zo beperkt de
communicatie zich door een klassikale aanpak tot één interactie: tussen
leerkracht en één leerling of tussen twee leerlingen onderling. De leerkracht
beslist wie aan het woord komt en houdt controle over de inhoud van de
boodschap. Het ondertussen gedwongen wachten, doet veel leerlingen afhaken.
Activiteit voorzien is dus de boodschap. Dit kan je voorzien onder meer door:
- Doe-momenten: Hier hebben de leerlingen letterlijk iets om handen. Beweging is hier een belangrijk onderdeel.
- Groeps-, partner- en individueel werk: Bij groepswerk kunnen meerdere leerlingen tegelijk actief zijn. De correctiefase aan leerlingen overlaten,creëert nog meer kansen tot actief zijn.
- Instructieve
spelen: Hierbij krijgen de leerlingen de mogelijkheid tot handelen zonder
al te grote wachttijden.
- Experimenteermateriaal: Leerlingen leren materialen grondig kennen door ze te manipuleren.
Factor 5: Leerlingeninitiatief
Om te weten wat de (ontwikkelings)behoeften van een leerling
zijn, is de inbreng van de leerling zelf noodzakelijk. Het initiatief van
leerlingen kan op verschillende niveaus verhoogd worden tijdens de lessen:
- Mogelijkheid tot inbreng in vorm en uitvoering: Ruimte voor initiatief geven, ondersteunt de competenties zelfsturing en ondernemingszin. De leerlingen zoeken zelf voorbeelden, doen voorstellen om iets uit te werken, ... . Dit vraagt dat de leerkracht de veiligheid van zijn voorbereiding loslaat.
- Mogelijkheid tot eigen accenten: Leerlingen onderwerpen en thema’s laten kiezen binnen allerlei lessen en activiteiten, sluit aan bij differentiatie naar interesse.
- Mogelijkheid tot opnemen van verantwoordelijkheden: Je kan leerlingen alternatieven bieden bij het aanbieden van oefeningen, bijvoorbeeld: zelf een keuze laten maken uit oefeningen en die verantwoorden, huiswerk per week opgeven zodat leerlingen zelf plannen wanneer ze wat maken, ... .
- Mogelijkheid tot participatie (klasraad, leerlingenraad, ...): Leerlingenparticipatie komt uitdrukkelijk aan bod als leerlingen mee het klas- en schoolleven kunnen bepalen. Leerlingen leren hoe participatief en democratisch beslissingen worden genomen in onze maatschappij. Zo voelen de leerlingen zich betrokken bij wat er gebeurt.
Checklist voor betrokkenheidsverhogende factoren
Bron:
Boon, T., De Geyter, M., De Vos, L., Truyts, C., Van den Eynde, T. (2012). Begeleiden van kinderen 1: Module 1B: Actie + reactie = interactie. Mechelen: Thomas More [interne publicatie].
Boon, T., De Geyter, M., De Vos, L., Truyts, C., Van den Eynde, T. (2012). Begeleiden van kinderen 1: Module 1B: Actie + reactie = interactie. Mechelen: Thomas More [interne publicatie].